Zondag 16 mei : zevende paaszondag-B (Johannes 17, 11b-19)
Op deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren – de zondag in de pinksternoveen- lezen we uit het zogenaamde ‘hogepriesterlijk gebed’, het gebed dat Jezus in het Johannesevangelie uitspreekt aan het einde van het Laatste Avondmaal, op de avond vóór zijn lijden en dood Jezus bidt hier voor zijn apostelen die in de wereld achterblijven, terwijl Hij naar de Vader gaat. Wij lezen dit evangelie in deze dagen na het feest van Hemelvaart. En wij worden er ons van bewust : Jezus leeft bij de Vader, maar Hij blijft verbonden met ons, christenen van vandaag, die zoals de apostelen eertijds « in de wereld » zijn. Jezus « wijdt ons toe » - vertrouwt ons toe- aan de Vader, zoals Hij zelf zich ook heeft « toegewijd » - toevertrouwd- aan de Vader. Wij die in deze ingewikkelde wereld leven, wij horen bij God, wij zijn aan God toevertrouwd, toegewijd. Wij worden niet aan ons lot overgelaten. Meer nog, wij worden in die wereld gezonden, uitgestuurd om van Gods liefde te getuigen. En in die zending worden wij ook niet alleen gelaten. Vader en Zoon schenken ons hun bijstand, hun hulp : de heilige Geest. Om die Geest, die hulp, bidden bij heel bijzonder in deze pinksternoveen in verbondenheid met heel de kerkgemeenschap, die zich wil laten leiden door de Geest. Wij bidden om de bijstand van de heilige Geest, maar tegelijk is die bijstand er al: wij hebben de Geest ontvangen bij ons doopsel en dat werd ‘bevestigd’ – geconfirmeerd- bij ons vormsel. Zaak is het open te staan voor de Geest die in ons wil werken. Blijven we bidden : «kom, heilige Geest, vervul het hart van uw gelovigen en ontsteek in hen het vuur van uw liefde».
Pastor Benno.