Deze dagen is mijn fiets 'geen katje om zonder handschoenen aan te pakken': ook al kom ik telkens - zelfs mét handschoenen - aan met door de koude prikkende vingers, ik neem alle dagen de fiets om naar het vicariaat te rijden. De winterse temperaturen 'bijten' een beetje, doen nog extra uitkijken naar wat warmer weer. Niettemin troosten mij twee gedachten. Wanneer we straks - in de zomer - weer zullen geplaagd worden door muggen, wespen en ander fraais, zullen ze er ons opnieuw aan herinneren dat het omwille van de (ontbrekende) koude van de winter is, dat er zo weinig (zo veel) insecten zijn. Elke koude dag nu geeft een muggenloze nacht extra. Daar troost ik mezelf mee. Het is blijkbaar alleen dat coronavirus dat geen last heeft van de koude, maar daar vinden ze ook nog wel iets op...
Maar er is meer. Sinds de dagen zo kort waren, is er al een klein beetje verschil merkbaar: het uur waarop het kunstlicht 's avonds aan moet, verschuift elke dag. Wat mij echter vooral vleugels geeft, is dat het licht overdag intenser wordt. Het lijkt wel alsof die mistige koepel die als een grote filter over heel de wereld lag, nu toch wat gaten begint te vertonen, want de kleuren worden weer feller en het licht prikkelt weer. Zo zijn de januarimaanden, die ik mij van heel lang herinner: misschien wel bijtende koude af en toe, maar opnieuw helder en dat maakt het eerste méér dan goed. Wanneer straks februari begint, kun je er al helemaal niet meer naast kijken: juist dan vieren we lichtmis, vanouds één van mijn meest geliefde feestdagen.
Tony, pastor.