De oorsprong van de rozenkrans ligt in een ver verleden. Het gebruik van een gebedssnoer bestaat in meerdere godsdiensten. Gebedssnoeren met kralen worden gebruikt om de tel niet kwijt te raken bij de gebeden die men verricht. Zo heb je in het Hindoeïsme en het Boeddhisme – godsdiensten die ouder zijn dan het Christendom – de ‘japa mala’, een gebedssnoer dat men gebruikt bij het ‘chanten’ of reciteren van mantra’s: dezelfde woorden die men steeds weer herhaalt om ze tot zich te laten doordringen. De Islam kent dan weer de ‘tasbih’: een gebedssnoer van 33 of 99 kralen dat men gebruikt om God te danken door steeds opnieuw hetzelfde korte gebed te zeggen: ‘Verheven is God’ of ‘Dank aan God’ of ‘God is de grootste’, of om de 99 namen van God te vernoemen. De Oosterse christenen gebruiken veelvuldig de ‘tsjotki’ (in het Russisch) of ‘komboschkini’ (in het Grieks): een gebedssnoer waarbij men telkens weer het Jezusgebed herhaalt: ‘Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar’. Wat nu de geschiedenis van onze rozenkrans betreft: men vermoedt dat het gebruik ervan in de Westerse christenheid geleidelijk aan is geïntroduceerd door de kruisvaarders, die de Islamieten de ‘tasbih’ zagen gebruiken. De ‘tasbih’ van de Islamieten is op zijn beurt dan weer geïnspireerd door de boeddhistische en hindoeïstische ‘japa mala’.
Binnen het katholieke christendom heeft het gebruik van de rozenkrans bovendien een hele evolutie gekend sinds de Middeleeuwen. Het bidden van de rozenkrans gaat waarschijnlijk terug op het gebed in de abdijen van de lekenbroeders die geen Latijn kenden en misschien niet konden lezen. Terwijl de monniken de psalmen zongen in de gebedstijden, baden zij een aantal onzevaders en later ook weesgegroeten. Vermits er 150 psalmen zijn en een snoer van 150 kralen wel wat lang is, ging men rozenkransen gebruiken met 5X10 bolletjes voor de weesgegroeten en telkens één bolletje voor het onzevader. Driemaal vijftig is ook honderdvijftig. Zo’n krans ging men een ‘rozenhoedje’ noemen. Elk weesgegroet is als het ware een roos die men Maria aanbiedt om ‘op haar hoed’ te steken…
Een hele geschiedenis dus. Maar ook ons eigen gebedsleven is toch een ganse geschiedenis van leren van anderen, proberen, groeien, niet meer zien, zoeken, vinden en gevonden worden, licht en duisternis - zoals rozen die opbloeien en verwelken en nieuwe rozen die terug uitbotten… om God te eren en ons ‘op te fleuren’.
Pastor Benno.