Het water van de vaart glinsterde in de zon. De hoge bomen langs de waterkant stonden te prijken in hun herfstelijke kleurenpracht. De boerderijen temidden van de weiden aan de overkant ademden rust en degelijkheid uit. In de verte trappelden paarden met hun ruiters in alle kalmte over de brug. ’t Was al ‘peis en harmonij’.
Maar toch werd het mij droef te moede. Ik bedacht mij hoe er in Oekraïne en op vele andere plaatsen in onze wereld ook zo’n prachtige landschappen waren, die verstoord zijn door oorlog en verwoesting en waar mensen – als ze al niet omgekomen zijn- iets anders te doen hebben dan de natuur te bewonderen.
Wat doet een mens als bij een ervaring van schoonheid en harmonie zich de rauwe werkelijkheid opdringt? Hij kan bidden.
Dus nam ik mijn rozenkrans en wandelde verder. Onze Vader… Wees gegroet… Geen grote woorden, geen kunstige gedachten, wel dankbaarheid om het mooie en verlangen naar vrede, in verbondenheid met vele mensen, aan God toevertrouwd. Zo stapte ik al paternosterend over het roodbruin tapijt van afgevallen eikenbladeren. En ik dacht aan Guido Gezelle, die ooit in een oktobermaand dichtte:
BEDEMAAND
Roozenkrans! De blâren vallen,
laat ons, zoo ’t de Paus vermaant,
beêvaart doen en boeten allen:
’t is de kranke Octobermaand!
…
Laat ons biddend gaan, en boeten,
’t heilig beêsnoer in de hand,
Onze-Vaders, Weest-gegroeten,
voor die vielen, achter ’t land!
…
Eer de letste blâren vallen,
eer de winter zegepraalt,
laat ons God bedanken, allen:
de akkervrucht is ingehaald!
…
Roozenkrans! Bij duizendtallen,
onder ’t biddend stemgeroer,
valt, alzoo de blâren vallen,
beiers van mijn bedesnoer!
Pastor Benno