Vorige zondag spoorde Jezus ons aan om erop te blijven vertrouwen dat God sterker is dan het kwade en om te blijven bidden, zodat we kunnen groeien in dat vertrouwen.
Vandaag horen we hoe we wél en hoe we niet moeten bidden.
« In die tijd zei Jezus tot hen die – overtuigd van eigen gerechtigheid – de anderen minachtten, de volgende gelijkenis ». Zo begint dit evangelie. En we begrijpen al dadelijk: iemand die vol is van zichzelf en op de anderen neerkijkt, die zal waarschijnlijk niet openstaan voor God. En dat blijkt ook uit de gelijkenis over de Farizeeër en de tollenaar die dan volgt. Een Farizeeër, dat was iemand die de voorschriften van de godsdienst tot in de puntjes naleefde. Een tollenaar – een belastingontvanger – dat was een collaborateur, die door de anderen scheef bekeken werd. Beiden gaan naar de tempel om te bidden. Je zou verwachten dat de professioneel-vrome Farizeeër wel wist wat bidden is, en dat dat stuk uitschot van een tollenaar er niets van terecht zou brengen. Maar het omgekeerde blijkt het geval. De Farizeeër gaat goed in het zicht vooraan staan, dankt God omdat hij beter is dan de andere mensen en schept op over de goede dingen die hij doet. De tollenaar blijft ergens achteraan, klopt zichzelf schuldbewust op de borst en zegt alleen maar: « God, wees mij zondaar genadig ». Waarop Jezus besluit: « deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere ». ‘Gerechtvaardigd’, dat betekent hier: ‘door God aanvaard’. God aanvaardt blijkbaar wie zich met al zijn of haar gebreken en miserie aan Hem toevertrouwt. Hij gunt een nieuwe start aan ieder die er oprecht om vraagt. Laten we het gebed en de houding van de tollenaar tot de onze maken. Een nieuwe start hebben we allemaal regelmatig nodig.
Pastor Benno.