Wat je voor de minsten hebt gedaan, heb je aan mij gedaan. (Matteüs 25, 31-46)
Ontvang mijn erfenis: mijn koninkrijk. Je leest het
correct: de Mensenzoon kroont ons tot koning. Koning in het enkelvoud want zij,
de héle mensheid, is immers geschapen om koningin te worden. Dat was Gods plan
toen die de wereld schiep. Vermenigvuldig u en heers! (Genesis 1, 28). Ons
wacht dus een koningschap met alle waardigheid en eer en pracht en luxe en
paradijslijk comfort van dien. Deze boodschap sluit het kerkjaar met lezingen
uit het Matteüsevangelie af.
We krijgen hier terloops een interessante omschrijving
van de term ‘rechtvaardigheid’. Op vele gevels van onze gerechtshoven vinden we
een balans afgebeeld. Al of niet met een geblinddoekte ‘Vrouwe Justitia’ erbij.
Klassiek zinnebeeld van het juiste evenwicht tussen rechten en plichten; voor
wat hoort wat; geven en nemen; alles gewikt en gewogen en eerlijk verdeeld; en
iedereen gelijk voor de wet. Liefdadigheid blijft hierbij een vrije optie. Het
leven is al lastig genoeg voor iedereen… Maar Jezus noemt pas diegenen rechtvaardig
die zomaar weggeven aan al wie het nodig heeft. En het is daarbij zelfs niet
nodig dat onze rechterhand weet wat de linker doet: “Waar hebben we U gezien?
Wanneer hebben we U bezocht…?“
Het stond al veel vroeger te lezen: als we Gods
Verbond in ere willen houden dan helpen we de armoede de wereld uit. “Er
zullen onder u geen armen zijn” (Deuteronomium 15, 4). Jezus herhaalt en
onderstreept een oud ideaal dat, lang voordien, in Mozes’ mond werd gelegd.
Wij denken soms aan de hemel verdienen en vragen ons
misschien af wie bij die elite van gelauwerden mag horen. Jezus houdt absoluut
geen rekening met eretitels en godsdiensten. Alle naties, rangen en talen
verschijnen voor Hem, lezen we. Elk liefdesgebaar is gezegend en gekroond.
Katholieken hebben niet het monopolie over de liefde. Dat weten we en we
krijgen het hier nog maar eens uitgelegd.
Ten slotte is het radicale opsplitsen van bokken en
lammetjes, van goede en slechte mensen, een nogal choquante voorstelling. Want
ik besef dat ikzelf, en elke mens, dat raar mengsel van gif en van balsem is.
Je kan dus nooit iemand zomaar compleet en onherroepelijk veroordelen. Toch
vonnissen wij nog elk moment van de dag. “’t Is mij een pateeke!”, horen
we dan. En we menen hier de Bijbelse toelating te vinden om iemand zo te mogen
afwijzen. Laten we de vele passages over het Laatste Oordeel overwegen zoals
een Jood dat zou doen. Die stelt niet de vraag: ‘zal dat later echt zo
gebeuren?’, maar wel: ‘waarom wordt dit schriftverhaal mij hier verteld?’
Welnu, telkens weer drong Matteüs er met zulke schokkende vertelsels bij de
hoorders op aan om NU waakzaam te zijn en vandaag nog oordeelkundig keuzes te
maken – al is dat het laatste wat ik doe.
Ludwig Van Heucke sj
|