zaterdag 21 november 2020

Christus’ kroning

 Wat je voor de minsten hebt gedaan, heb je aan mij gedaan. (Matteüs 25, 31-46)

Ontvang mijn erfenis: mijn koninkrijk. Je leest het correct: de Mensenzoon kroont ons tot koning. Koning in het enkelvoud want zij, de héle mensheid, is immers geschapen om koningin te worden. Dat was Gods plan toen die de wereld schiep. Vermenigvuldig u en heers! (Genesis 1, 28). Ons wacht dus een koningschap met alle waardigheid en eer en pracht en luxe en paradijslijk comfort van dien. Deze boodschap sluit het kerkjaar met lezingen uit het Matteüsevangelie af.

We krijgen hier terloops een interessante omschrijving van de term ‘rechtvaardigheid’. Op vele gevels van onze gerechtshoven vinden we een balans afgebeeld. Al of niet met een geblinddoekte ‘Vrouwe Justitia’ erbij. Klassiek zinnebeeld van het juiste evenwicht tussen rechten en plichten; voor wat hoort wat; geven en nemen; alles gewikt en gewogen en eerlijk verdeeld; en iedereen gelijk voor de wet. Liefdadigheid blijft hierbij een vrije optie. Het leven is al lastig genoeg voor iedereen… Maar Jezus noemt pas diegenen rechtvaardig die zomaar weggeven aan al wie het nodig heeft. En het is daarbij zelfs niet nodig dat onze rechterhand weet wat de linker doet: “Waar hebben we U gezien? Wanneer hebben we U bezocht…?“

Het stond al veel vroeger te lezen: als we Gods Verbond in ere willen houden dan helpen we de armoede de wereld uit. “Er zullen onder u geen armen zijn” (Deuteronomium 15, 4). Jezus herhaalt en onderstreept een oud ideaal dat, lang voordien, in Mozes’ mond werd gelegd.

Wij denken soms aan de hemel verdienen en vragen ons misschien af wie bij die elite van gelauwerden mag horen. Jezus houdt absoluut geen rekening met eretitels en godsdiensten. Alle naties, rangen en talen verschijnen voor Hem, lezen we. Elk liefdesgebaar is gezegend en gekroond. Katholieken hebben niet het monopolie over de liefde. Dat weten we en we krijgen het hier nog maar eens uitgelegd.

Ten slotte is het radicale opsplitsen van bokken en lammetjes, van goede en slechte mensen, een nogal choquante voorstelling. Want ik besef dat ikzelf, en elke mens, dat raar mengsel van gif en van balsem is. Je kan dus nooit iemand zomaar compleet en onherroepelijk veroordelen. Toch vonnissen wij nog elk moment van de dag. “’t Is mij een pateeke!”, horen we dan. En we menen hier de Bijbelse toelating te vinden om iemand zo te mogen afwijzen. Laten we de vele passages over het Laatste Oordeel overwegen zoals een Jood dat zou doen. Die stelt niet de vraag: ‘zal dat later echt zo gebeuren?’, maar wel: ‘waarom wordt dit schriftverhaal mij hier verteld?’ Welnu, telkens weer drong Matteüs er met zulke schokkende vertelsels bij de hoorders op aan om NU waakzaam te zijn en vandaag nog oordeelkundig keuzes te maken – al is dat het laatste wat ik doe.

Ludwig Van Heucke sj


Hans Memling, Het Laatste Oordeel, (1467 – 1471), 
Nationaal Museum Gdańsk
© Public domain, via Wikimedia Commons