vrijdag 5 maart 2021

Dansend de zonde weerstaan

Het is misschien op het eerste zicht vreemd dat Bach zo goed als geen cantates heeft geschreven voor de zondagen tijdens de veertigdagentijd. Het lijkt er haast op dat hij al zijn energie opgespaard heeft voor zijn twee grote passies. Het was echter zo dat er in Leipzig geen cantates mochten weerklinken tijdens de veertigdagentijd, en dit om de soberheid van deze sterke tijd te vrijwaren. Toch is er één vastencantate van Bach, die echter dateert uit zijn vroegere Weimar-periode. En daar was een cantate in de vasten wel toegelaten. Het gaat hier om de cantate ‘Widerstehe doch der Sünde’ (BWV 54). Deze cantate werd geschreven voor de derde zondag in de Veertigdagentijd, in die tijd ‘Oculi zondag’ genoemd. En laat dat nu juist de zondag zijn die we komend weekend vieren! Uiterst gepast dus om dit weekend eens te genieten van deze wondermooie cantate. De eerste uitvoering ervan dateert van 4 maart 1714. Bach was toen achter in de twintig. Het gaat hier om een zeer korte cantate (drie delen: aria-recitatief-aria), slechts een kleine tien minuten in totaal, dus een zeer mooie intro voor het geval je er tegenop zou zien om aan een cantate te beginnen (en als dat nog te lang is, beluister dan gewoon de eerste aria). Het is geschreven voor een solostem, meer bepaald voor een contratenor (in de versie hier de Nederlandse Maarten Engeltjes). Waarover gaat de cantate? Welnu, het is een intense oproep om er alles aan te doen om te weerstaan aan de zonde. Op zich dus geen lichte kost. Om in het hiernamaals te komen moet de mens zich verzetten tegen aardse verlokkingen en verleidingen, moet hij of zij de duivel weerstaan. En dat dit niet eenvoudig is, hoor je ook in de muziek, die heel ritmisch pompt. Ook wordt in de eerste aria de zonde geschetst in op het eerste zicht zowel lelijke als mooi klinkende akkoorden. De zonde is zowel afstotend als aantrekkelijk. Hoe herkenbaar is dat niet? Het lijkt dus een hoop gezwoeg om te weerstaan aan de verleidingen. Het is trouwens een moeilijke opdracht voor de contratenor, want Bach laat die constant flirten met zowel de lage als de hoge stem. Maar wat mij altijd is opgevallen in deze cantate is de vrolijke toon die in de solozang zit, ondanks het feit dat dit zingen een hele opgave is. Ook al is het niet eenvoudig om te weerstaan aan de zonde, het feit dat je er in je beste momenten toch in slaagt, geeft je als het ware vleugels en het wordt bijna een echte dans om de zonde te ontwijken. Er klinkt dus reeds heel wat lente door in deze cantate, ook al gaat het over zware zaken. Ongetwijfeld is het God zelf die ons de vleugels geeft om deze dans tot een goed einde te brengen. Het is immers ook niet voor niets dat Bach deze cantate voor ‘Oculi zondag’ schreef. De Latijnse naam ‘Oculi’, wat ‘ogen' betekent, komt van de eeuwenoude openingszang voor de derde zondag van de Veertigdagentijd, genomen uit psalm 25: ‘Mijn ogen zijn steeds op de Heer gericht: Hij zal mijn voeten uit de strik bevrijden.’ Als we dus onze ogen op Hem gericht houden, vertrouwend op zijn nabije en barmhartige liefde, dan krijgen we vleugels en kunnen we al dansend de zonde weerstaan.

Pastor Gino