In de reeks sublieme evangelies van de Paasweek, krijgen we vandaag misschien wel mijn meest favoriete. Het is de eerste helft van Johannes 21.
Het enthousiasme van Pasen ligt wat achter de rug, de leerlingen zijn weer terug in Galilea en gaan met Petrus vissen. Het is misschien de neerslachtigheid, die zich (opnieuw) van hen heeft meester gemaakt waardoor ze maar teruggaan naar hun oude stiel. Maar zelfs dat lukt niet: want ze vingen niets, bijna achteloos schrijft Johannes erbij "die nacht". Nu zou het wel kunnen dat het inderdaad nacht was (ik bedoel de tijdspanne tussen pakweg 22 u 's avonds en 6 uur 's morgens), maar het is nog meer waarschijnlijk dat het minstens evenzeer een dubbele bodem is: de nacht is de tijd waarin mensen niets zien en wat teneergeslagen in zichzelf zitten; niets dat nog lijkt te werken.
Beschrijft dat niet haarscherp de coronatijd voor velen? Pasen is voorbij. Het enthousiasme heeft ons misschien doen leven, maar er blijft precies niets van over. De opsluiting duurt twee weken langer, weten we nu. Maar daarmee zal het niet klaar zijn: hoeveel langer zullen we dan moeten wachten voor alles 'normaal' wordt? Het einde van de tunnel is niet in zicht.
Het wordt toch ochtend, geeft het evangelie aan. Met het eerste licht, verschijnt ook Jezus - die ze aanvankelijk niet herkennen. Hij roept hen op om de zaak anders aan te pakken en plots hebben ze een overvloed van vis...
(Op de tweede helft van dat hoofdstuk is het nog even wachten. Daarin zullen we horen hoe Jezus tot drie keer aan Petrus vraagt: 'hebt gij mij lief?' Dat de nacht voorbij gaat, heeft alles met de liefde te maken...)
Tony, pastor