zaterdag 9 mei 2020

Moederke alleen

Mijn grootmoeder zong graag. Ze zong als ze het huishouden deed. Ze zong ook tijdens haar verhalen over vroeger, over haar kindertijd, over de oorlog, over de geschiedenis van onze familie… Eén van de liedjes die ze zong, was het wiegeliedje ‘Wie zal er ons kindeke douwen’. Ik kan het nog altijd niet horen of zingen zonder tranen in mijn ogen te krijgen. Het roept zovele herinneringen op aan de mooie momenten die ik bij mijn grootmoeder heb gekend. Hier is de tekst van dichter René de Clercq (1877-1932) in de typische taal van het begin van de jaren 1900. 

Wie zal er ons kindeke douwen,
En doet het zijn moederke niet?
Wie zal er zijn dekentjes vouwen,
Dat 't schaarsch door een holleken ziet?.
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Douw-douw-douw derideine,
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Kan van uw wiegske niet scheên!

Wie zal naar ons kindeke kijken,
Dien bleuzenden stouten kapoen?
Wie zal er zijn hemdekes strijken,
Zijn haarken in krullekes doen?
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Douw-douw-douw derideine,
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Kan van uw wiegske niet scheên!

Wie zou voor ons kindeke derven,
Heur laatste kruimelke brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven,
En lachen op kind en op dood?
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Douw-douw-douw derideine,
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Kan van uw wiegske niet scheên!

‘Douwen’, dat is natuurlijk: het wiegje duwen, wiegen dus. ‘En’ in de tweede regel is hier gebruikt als ‘ontkennend bijwoord’. In de eerste zin wordt dus gevraagd: ‘wie zal ons kindje wiegen, als zijn moeder het niet doet?’ Ze kan van het wiegje niet ‘scheên’, scheiden, wegblijven. ‘Schaarsch’ betekent: ‘nauwelijks, een beetje’: wie zal ons kindje zo warm onder zijn dekentje stoppen, dat het door een klein gaatje -holleke- de wereld in kan piepen? Het is zijn kleine moeder alleen die dat zo goed doet. Met vertedering kijkt ze naar haar blozend kindje, die soms een echte kapoen is, horen we in de tweede strofe. En ze is voortdurend met en voor haar kindje bezig.
In de derde strofe slaat de vertedering om in de dramatische beschrijving van wat echte moederliefde is: een moeder zou het eten uit haar mond sparen voor haar kind, ja, ze zou haar leven geven voor haar kind. En haar laatste glimlach zou voor haar kind zijn. 
De ontroerende melodie van dit liedje is van de bekende Vlaamse componist Emiel Hullebroeck (1878-1965). Ik zing dit liedje voor alle moeders. En met name voor mijn moeder die dit hopelijk in het home zal kunnen beluisteren. Maar ook voor mijn grootmoeder, die van bij de Heer op ons waakt en aan wie ik zoveel te danken heb. En ook voor Merle, die zopas mama is geworden van Juul. Samen met mijn neef Bram is ze nu waarschijnlijk het wiegje van hun dochtertje aan het ‘douwen’.
Dank aan de dichter en de componist die dit lied eens aan Vlaanderen hebben geschonken. 
Dank aan de moeders die ons het leven hebben geschonken.
Dank aan God die ons de moeders heeft geschonken. 
In hen mogen wij iets van Gods moederlijke liefde ervaren.

Pastor Benno.