De verhalen uit het evangelie kennen we gewoonlijk zeer goed; het Oude Testament is voor velen veel minder toegankelijk. De geschiedenis van het Joodse volk doorheen dit deel van de bijbel is dan ook geen "eenvoudig verhaal", zoals het openbaar leven van één persoon, maar is een bonte mengeling van hoogtepunten en verval. Tot de zwartste bladzijden uit de deze periode behoort de periode van de Babylonische ballingschap, omstreeks 600 voor Christus. Het Joodse volk was gedeporteerd, maar hun grootste tragedie bestond erin dat ze de tempel niet langer konden bezoeken. Op religieus vlak was het tegelijk een zeer moeilijke tijd en een hoopvolle tijd. Er waren enerzijds veel vragen: "waar is God in dit alles?" "Heeft Hij ons verlaten?" "Hoe kunnen wij ons nu tot hem richten?", maar anderzijds zijn zeer vele geschriften van het Oude Testament in deze periode tot stand gekomen, die niet zelden zeer hoopvol zijn en doordrongen zijn van het verlangen naar de terugkeer en het vertrouwen dat dit zal gebeuren. Van de bijzonder mooie teksten uit Jesaja, die we in de advent lezen, zijn zeer vele in deze periode tot stand gekomen. Zo ook psalm 126, waar Oosterhuis een sublieme vertaling van maakte. Het wordt misschien wel tijd dat we deze teksten nog eens ter hand nemen. De Bijbel... dat is nooit 'gisteren', het is altijd 'vandaag'!